Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BB5124

Datum uitspraak2007-10-09
Datum gepubliceerd2007-10-09
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank Zutphen
Zaaknummers06/460351-07
Statusgepubliceerd


Indicatie

Door belofte van goed en door misbruik van uit feitelijke verhoudingen voortvloeiend overwicht een minderjarige jongen opzettelijk bewegen ontuchtige handelingen te plegen of te dulden, bestraft met een voorwaardelijke gevangenisstraf van 9 maanden en een werkstraf van 150 uren. (Promis)


Uitspraak

RECHTBANK ZUTPHEN Sector Straf Meervoudige kamer Parketnummer: 06/460351-07 Uitspraak d.d.: 9 oktober 2007 tegenspraak/ dip VONNIS in de zaak tegen: [verdachte], geboren te [plaats] op [geboortedatum] 1942, wonende te [adres en plaats]. Onderzoek van de zaak Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 25 september 2007. De tenlastelegging Aan verdachte is ten laste gelegd dat: hij op één of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 01 januari 2000 tot en met [geboortedatum slachtoffer] 2003 te Nunspeet en elders in Nederland door giften en/of beloften van geld en/of goed en/of door misbruik van uit feitelijke verhoudingen voortvloeiend overwicht en/of misleiding een minderjarige, [slachtoffer], geboren op [geboortedatum slachtoffer] 1985, wiens minderjarigheid hij kende of redelijkerwijs moest kennen, opzettelijk heeft bewogen ontuchtige handelingen, met hem, verdachte, te plegen of te dulden, bestaande die ontuchtige handeling(en) hierin dat - verdachte de (blote) billen en/of de (blote) buik en althans (elders) het (blote) lichaam van die [slachtoffer] heeft betast en/of gemasseerd en/of - verdachte de penis van die [slachtoffer] heeft betast en/of gemasseerd en/of - verdachte die [slachtoffer] heeft gemasturbeerd en/of - die [slachtoffer] verdachte heeft gemasturbeerd en/of - die [slachtoffer] verdachtes (blote) lichaam heeft gemasseerd en/of betast (248a Sr) art 247 Wetboek van Strafrecht Verweer ontvankelijkheid van de officier van justitie Namens verdachte is aangevoerd dat de officier van justitie niet-ontvankelijk is in zijn vervolging van het ten laste gelegde feit voor zover dat betrekking heeft op de periode van 1 januari 2000 tot 1 oktober 2002. De verdediging wijst in dit verband op het klachtvereiste van artikel 248ter Wetboek van Strafrecht tot 1 oktober 2000, vervangen door artikel 248a Sr. tot 1 oktober 2002, terwijl een klacht ontbrak. De rechtbank overweegt als volgt. Ingevolge het bepaalde in het eerste lid van art. 164 Wetboek van Strafvordering bestaat een klacht uit een aangifte en een verzoek tot vervolging. Het slachtoffer heeft op 18 september 2006 aangifte gedaan van ontuchtige handelingen begaan door de verdachte. Aangever verklaart aan het slot van zijn aangifte dat hij geïnformeerd wenst te worden over het verloop en de afdoening van de strafzaak. Het stuk bevat geen uitdrukkelijk verzoek tot vervolging. Een dergelijk verzoek is ook niet nadien gedaan. Het bepaalde in art. 164 Sv. strekt ertoe dat duidelijk is dat de tot klacht gerechtigde persoon heeft verzocht een strafvervolging in te stellen en dat deze niet buiten zijn wil om wordt betrokken in een strafproces. Indien een stuk wel een aangifte maar geen verzoek tot vervolging inhoudt, kan niettemin het bestaan van een klacht als omschreven in het eerste lid van art. 164 Sv. worden aangenomen indien uit de stukken dan wel op grond van het onderzoek ter terechtzitting kan worden vastgesteld dat de klager ten tijde van het opmaken van de aangifte de bedoeling had dat een vervolging zou worden ingesteld (HR 11 januari 1994, NJ 1994, 278). Gelet op de wens van aangever op de hoogte te worden gehouden van het verloop en de afdoening van de strafzaak is voldoende duidelijk dat aangever een vervolging tegen verdacht wenste. Standpunten procespartijen, bewijs en bewezenverklaring 1. De officier van justitie heeft geconcludeerd tot bewezenverklaring van het tenlastegelegde. 2. De raadsvrouwe heeft geconcludeerd tot vrijspraak van het tenlastegelegde. 2.1. Zij voert aan dat aan de verklaringen die verdachte bij de politie heeft afgelegd minder waarde toekomt dan aan zijn verklaring ter terechtzitting afgelegd, daaronder begrepen de bijstellingen van zijn eerder afgelegde verklaringen, nu zijn politieverklaringen niet echt meer als zijnde in vrijheid afgelegd te beschouwen zijn; verdachte was immers aangeslagen en na één nacht dusdanig gedesoriënteerd dat hij niet meer in staat was om de voorgelezen verklaringen nog goed te kunnen volgen c.q. te doorgronden. 2.2. De raadsvrouwe voert aan dat nu het slachtoffer op [geboortedatum slachtoffer] 2003 achttien jaren is geworden de ten laste gelegde periode loopt tot (en niet tot en met) [geboortedatum slachtoffer] 2003. 2.3. Aangevoerd is dat gelet op de persoon van het slachtoffer hij niet door giften, beloften van geld en/of goed opzettelijk bewogen is ontuchtige handelingen te plegen met verdachte of te dulden. 2.4. Daarnaast is aangevoerd dat het bestanddeel van misbruik van uit feitelijke verhoudingen voortvloeiend overwicht niet bewezen kan worden, nu het slachtoffer zijn kalenderleeftijd ver vooruit was, hij in zijn manier van doen en laten aangaf over seksuele ervaring te beschikken en uit volledige vrije wil handelde. 2.5. Evenmin kan volgens de verdediging bewezen worden dat het slachtoffer misleid is. 3. De rechtbank overweegt als volgt. 3.1. Nu het slachtoffer op [geboortedatum slachtoffer] 2003 meerderjarig is geworden eindigt de eventueel bewezen verklaarde periode op 25 maart 2003. 3.2 Met de raadsvrouwe is de rechtbank van oordeel dat niet wettig en overtuigend kan worden bewezen dat verdachte door giften en/of beloften van geld en/of misleiding het slachtoffer opzettelijk heeft bewogen ontuchtige handelingen met hem te plegen of te dulden. 3.3 Anders dan de verdediging, acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte door belofte van een goed en door misbruik van uit feitelijke verhoudingen voortvloeiend overwicht het slachtoffer opzettelijk heeft bewogen ontuchtige handelingen met hem te plegen of te dulden, als hierna in de bewezenverklaring zal worden vermeld. De rechtbank overweegt daarbij dat het grote leeftijdsverschil tussen verdachte en het slachtoffer en de grote invloed die verdachte naar eigen zeggen (voetnoot 1) had op [slachtoffer] redengevend zijn voor voormeld misbruik. 3.4 De rechtbank is niet gebleken dat verdachte zijn verklaringen bij de politie niet in vrijheid heeft afgelegd. Verdachte is op 26 en 27 juni 2007 in totaal zes keer verhoord. Elke verklaring is door verdachte ondertekend. Op 29 juni 2007 is verdachte door de rechter-commissaris in het kader van de rechtmatigheid van de inverzekeringstelling verhoord. Verdachte heeft bij de rechter-commissaris geen melding gemaakt van onrechtmatigheden ten tijde van de politieverhoren. De rechtbank vermag niet in te zien waarom aan de politieverklaringen minder waarde toekomt dan aan verdachtes ter terechtzitting afgelegde verklaring, en zal naast het hiervoor onder 3.3. overwogene en de aangifte door [slachtoffer], de verklaringen van verdachte tot het bewijs bezigen, zoals hierna te melden. 3.5 Door [slachtoffer] is aangifte (voetnoot 2) gedaan tegen verdachte. Aangever heeft verklaard zakelijk weergegeven: De opbouw van het misbruik begon heel voorzichtig. Het begin was in de winter van 1999. [verdachte] deed zijn koude handen op mijn blote buik. Hij deed zijn handen onder mijn kleding. Hij deed ook zijn koude handen op mijn blote billen en deed zijn handen dus in mijn broek en boxershort. [verdachte] had een hernia en zijn rug moest gemasseerd worden. Ik heb hem thuis wel een aantal maal gemasseerd maar ook op de boot. Ik masseerde ook zijn buik wel eens. Hij heeft mij ook wel eens gemasseerd. Hij masseerde dan mijn buik. De eerste keer dat het verder ging was 1999 of 2000. Na verloop van tijd ging hij ook in mijn boxershort en later ging boxershort ook uit. Dan masseerde hij me helemaal. Na een aantal keer masseren ging het ook verder. Hij masseerde ook mijn geslachtsdeel. Dan ging hij mijn masturberen. Dat deed ik ook bij hem. Het gebeurde heel vaak. Het gebeurde op de boot als we op een meer lagen en het gebeurde ook 's avonds in de boot. Het was mijn eerste seksuele ervaring. Op de boot was het masturberen wederzijds. Het masturberen gebeurde ook wel thuis op zijn kantoor In de zomer van 2000 heeft hij mij beloofd dat als hij zou overlijden dat ik dan zijn boot mocht hebben. Hij zei tegen mij dat hij een briefje in een la van zijn bureau in zijn kantoor had liggen waarop dat zwart op wit stond. Hij heeft dat meerdere keren gezegd. Ik ben vanaf mijn 13e jaar seksueel misbruikt tot en met mijn 18e jaar, tot 2003 dus. 3.6 Verdachte heeft verklaard (voetnoot 3) zakelijk weergegeven: het gebeurde spelenderwijs en het begon met masseren. Het gebeurde altijd als we met de boot weg waren. We masseerden elkaars rug. Daar stopte het soms mee en soms liep het uit op masturberen. [slachtoffer] en ik gingen ongeveer 6 keer per seizoen varen en dan zal het masturberen een keer of vier gebeurd zijn. Dit gaat dan over het seizoen 2001/2002 en 2003. Bij het masseren deed ik de broek van [slachtoffer] een klein stukje omlaag, dan masseerde ik de onderrug van [slachtoffer] en dat maakte gevoelens bij mij los. Het masseren ging dan door tot aan de penis. Ik ging dan door tot masturberen. [slachtoffer] ging mijn rug masseren en dan ging het op dezelfde manier. Verdachte verklaart dat toen hij [slachtoffer] leerde kennen deze 13 jaar oud was.(voetnoot 4) Verdachte heeft voorts verklaard (voetnoot 5) dat het zou kunnen dat hij in de winter van 1999 zijn handen warmde aan de blote buik en/of billen van [slachtoffer]. Daarnaast heeft verdachte toegegeven (voetnoot 6) dat [slachtoffer] na zijn dood iets zou krijgen van verdachte, namelijk zijn boot. Verdachte verklaart dat hij een briefje in zijn bureau zou klaarleggen waarin dit zou staan. Dat verdachte - zoals de raadsvrouwe heeft betoogd - niet alleen over de boot kon beslissen omdat die in de huwelijksgoederengemeenschap viel, doet aan de belofte niets af. 3.7 Naar het oordeel van de rechtbank is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, te weten dat: hij op tijdstippen in de periode van 01 oktober 2000 tot [geboortedatum slachtoffer] 2003 te Nunspeet en elders in Nederland door belofte van een goed en door misbruik van uit feitelijke verhoudingen voortvloeiend overwicht een minderjarige, [slachtoffer], geboren op [geboortedatum slachtoffer] 1985, wiens minderjarigheid hij kende, opzettelijk heeft bewogen ontuchtige handelingen, met hem, verdachte, te plegen of te dulden, bestaande die ontuchtige handelingen hierin dat - verdachte de blote billen en de blote buik en elders het blote lichaam van die [slachtoffer] heeft betast en gemasseerd en - verdachte de penis van die [slachtoffer] heeft betast en gemasseerd en - verdachte die [slachtoffer] heeft gemasturbeerd en - die [slachtoffer] verdachte heeft gemasturbeerd en - die [slachtoffer] verdachtes blote lichaam heeft gemasseerd en betast. Vrijspraak van het meer of anders tenlastegelegde Wat meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. De verdachte behoort daarvan te worden vrijgesproken. Strafbaarheid van het bewezenverklaarde Namens verdachte is aangevoerd dat met ingang van 1 oktober 2000 bij de vernummering van artikel 248ter naar 248a van het Wetboek van Strafrecht de zinsnede "van onbesproken gedrag" is komen te vervallen en dat in de onderhavige tenlastelegging wat betreft de periode 1 januari 2000 tot 1 oktober 2000 die zinsnede niet is opgenomen. Anders dan de raadsvrouwe heeft bepleit, leidt dat niet tot vrijspraak maar tot ontslag van alle rechtsvervolging wegens niet strafbaarheid van het feit. Het bewezene met betrekking tot de periode van 1 oktober 2000 tot [geboortedatum slachtoffer] 2003 levert op het misdrijf: Door belofte van goed en door misbruik van uit feitelijke verhoudingen voortvloeiend overwicht een persoon, waarvan hij weet dat deze de leeftijd van achttien jaren nog niet heeft bereikt, opzettelijk bewegen ontuchtige handelingen te plegen of zodanige handelingen van hem te dulden. Strafbaarheid van de verdachte Verdachte is strafbaar, nu geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Oplegging van straf en/of maatregel 4 De officier van justitie heeft gevorderd oplegging van een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 9 maanden met een proeftijd van twee jaren met aftrek van voorarrest en een werkstraf voor de duur van 200 uren, subsidiair 100 dagen hechtenis. 5 De raadsvrouwe van verdachte heeft aangevoerd dat tussen de aangifte door [slachtoffer] en de aanhouding van haar cliënt ruim 9 maanden zijn gelegen. Dit tijdsverloop en de omstandigheid dat haar cliënt in een observatiecel met 24 uur cameratoezicht en ingeschakelde TL-verlichting is geplaatst, dienen invloed te hebben op de eventueel op te leggen straf. De raadsvrouwe heeft tot slot gepleit voor een schuldigverklaring zonder oplegging van straf en/of maatregel, althans oplegging van een werkstraf. 6.1. De rechtbank overweegt als volgt. Gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede op de persoon en de omstandigheden van de verdachte zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, acht de rechtbank een voorwaardelijke gevangenisstraf met daarnaast een taakstraf als na te melden op zijn plaats. Bedoelde taakstraf zal moeten worden verricht op een projectplaats als opgenomen in de door de Stichting Reclassering Nederland gehanteerde lijst van projectplaatsen. De rechtbank heeft enerzijds bij de straftoemeting in het bijzonder in aanmerking genomen dat verdachte gedurende een periode van bijna tweeënhalf jaar regelmatig ontuchtige handelingen heeft gepleegd met een minderjarige jongen en inbreuk heeft gemaakt op diens lichamelijke integriteit. Verdachte heeft zijn verantwoordelijkheid niet genomen om zich als volwassen man te onthouden van seksuele handelingen met een jonge jongen op wie hij een grote invloed had. Handelingen als de bewezen verklaarde kunnen voor een jong mens op latere leeftijd zeer nadelige psychische gevolgen met zich brengen. De rechtbank heeft anderzijds rekening gehouden met het blanco strafblad van verdachte. 6.2. Gelet op de aanpassing van de ten laste gelegde periode als gevolg van het gedeeltelijke ontslag van alle rechtsvervolging, zal de rechtbank een kortere werkstraf opleggen dan door de officier van justitie is gevorderd. Evenals de officier van justitie acht de rechtbank een langdurige voorwaardelijke gevangenisstraf op zijn plaats teneinde verdachte ervan te weerhouden opnieuw strafbare feiten te plegen. 6.3. Naar het oordeel van de rechtbank is de zaak behandeld binnen een redelijke termijn als bedoeld in art. 6, eerste lid, EVRM. De rechtbank ziet geen aanleiding om in haar strafmotivering op te nemen de negatieve effecten van een plaatsing van verdachte in een observatiecel. Vordering tot schadevergoeding De benadeelde partij [slachtoffer], [adres en woonplaats], bankrekeningnummer [banknummer] heeft zich met een vordering tot schadevergoeding ten bedrage van € 13.262,- gevoegd in het strafproces ten aanzien van het tenlastegelegde. De officier van justitie heeft geconcludeerd dat de vordering toegewezen kan worden tot een bedrag van € 3.300,- (immateriële schade € 3.000,- en € 300,- kosten therapeut). De raadsvrouwe heeft de vordering inhoudelijk betwist en daarnaast aangevoerd dat de vordering niet van zodanig eenvoudige aard is dat deze zich leent voor afdoening in het strafproces. De rechtbank zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in haar vordering, nu zij van oordeel is dat de vordering niet van zo eenvoudige aard is dat deze zich leent voor afdoening in het strafgeding. De benadeelde partij kan haar vordering slechts aanbrengen bij de burgerlijke rechter. Toepasselijke wettelijke voorschriften Deze strafoplegging is gegrond op de artikelen 1, 10, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 27, 57 en 248a van het Wetboek van Strafrecht. Beslissing De rechtbank beslist als volgt. Verklaart, zoals hiervoor overwogen, bewezen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan. Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij. Ontslaat verdachte van alle rechtsvervolging met betrekking tot de periode van 1 januari 2000 tot 1 oktober 2000. Verklaart het bewezenverklaarde wat betreft de periode van 1 oktober 2000 tot [geboortedatum slachtoffer] 2003 strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart verdachte strafbaar. Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 9 (negen) maanden. Bepaalt, dat de gevangenisstraf niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond dat veroordeelde zich vóór het einde van een proeftijd van 2 jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt. Veroordeelt de verdachte tot de navolgende taakstraf, te weten: een werkstraf gedurende 150 uren, met bevel dat indien deze straf niet naar behoren wordt verricht vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van 75 dagen. Beveelt dat voor de tijd die door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van de taakstraf in verzekering is doorgebracht, bij de uitvoering van die straf uren in mindering worden gebracht volgens de maatstaf dat per dag in verzekering doorgebracht 2 uur in mindering wordt gebracht. Verklaart de benadeelde partij [slachtoffer], [adres en woonplaats] niet-ontvankelijk in haar vordering en bepaalt dat de benadeelde partij haar vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen. Aldus gewezen door mr. Van de Wetering, voorzitter, mrs. De Bie en Vaandrager, rechters, in tegenwoordigheid van mr. De Bruijn-van der Sluijs, griffier, en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 9 oktober 2007. Mr. Vaandrager is niet in staat dit vonnis mede te ondertekenen. Voetnoten: 1 Een in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal de dato 27 juni 2007, inhoudende de verklaring van verdachte, p. 56, achtste en negende regel van onder. 2 Een in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal de dato 18 september 2006, inhoudende de aangifte door [slachtoffer], p. 19 ev. 3 Een in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal de dato 26 juni 2007, inhoudende de verklaring van verdachte, p. 46 ev. 4 Een in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal de dato 26 juni 2007, inhoudende de verklaring van verdachte, p. 50. 5 Een in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal de dato 27 juni 2007, inhoudende de verklaring van verdachte, p. 56 ev. 6 Als bewijsmiddel 4, pagina 58 middelste alinea.